De vliegen in het trappenhuis schuilen bij elkaar
en stuiven pas uiteen als de buitendeur

opengaat, frisse lucht zich meteen vermengt met
de benauwende hitte, donkere kringen

op het beton verschijnen van opgedroogde beurten
zeep en water en restanten stof en gruis

zich in de hoeken ophopen. Een stuk waslijn houdt
de deur open zodat het kind en de zwarte

kitten van de volgende deur zich vergissen, zij eet
als altijd een banaan. De drie

glimmende fietsen van de benedenbuurman staan
in een verleidelijke reclame. Dit iedere

keer achter te laten is troostrijker dan het opnieuw
binnen te gaan. De vliegen ontdekken

het fruit, het poesje de fietsbanden, het kind haar
tranen, de bewoners hun boodschap.