Opeens lagen we ergens anders. Uitgespreid op een
tafel in de schaduw, half uit een

mapje met daarop onze naam, geprint in zich herhalende
vellen, soms met een scheve krul of

rood oplichtend, altijd welwillend maar wat verrast nog.
Ook zelf waren wij opeens ver van huis.

Alsof het tuinhek opengestaan had en wij, lopend eerst,
ontsnapt waren aan een beklemmende

bezorgdheid of tegelijk met de beesten onze vrijheid
tegemoet gingen. Er speelden nog wat

kinderen, water ruiste, kersen lagen zwaar en zoet in een
kraampje langs de weg, een schaduw

vanuit de bomen. Toch waren ook hier de wachters uit
mijn jeugd, een nietje door hun

oren en aan elkaar verbonden als nooit tevoren. Zachtjes
zuchtend vanuit het bedrukt papier.