Van wat er naast mij gebeurt, begrijp ik niets: op het
afgegraven terrein plaatsen twee mannen

beurtelings kleine latjes in vierkanten bovenop de
gaten die eerder door een zware machine

geponst werden, op keurige afstand van elkaar om
daarna met het wachtend zand, in hopen ernaast,

alles weer te bedekken. Dat er zestien woningen komen
wist ik, niet dat er nog zoveel

handwerk zou zitten in het proces. Schaars gekleed
maar met zware schoenen voeren de twee

een vertraagde dans uit om aan het eind van de dag
niets zichtbaars achter te laten dan strakke

platgetreden percelen waarop straks gezinnen thuis
komen over het latje in het midden.