Dat je weet dat je zult gaan huilen zodra je haar
voelt. Eerst haar zien, al jaren op

dezelfde plek, dan haar omhelzen, pogen haar
op te tillen en rond te draaien, als

altijd haar giechelende bezwaren, hoge kreetjes
van niet toegegeven blijdschap, een

beetje verlegen met. Dan achter haar aan, steeds
maar weer haar zoekend, dansend

en lichtrood stralend. Tijdens het gesprek later
alles horen, ook dat je

beter niet dat had kunnen vragen hoewel zij
ontkent. Dat je voelt dat

de grens tussen alles en bijna alles de zee is die
tussen je beweegt. Jij kunt niet zwemmen.