De Roemeense filosoof Mircea Eliade spreekt over thuis – in zowel ontologische als geografische zin – en met een prachtige formulering noemt hij thuis ‘het hart van het echte’.
Thuis, vertelt hij ons, vormt het snijpunt van twee lijnen – de verticale en de horizontale. Het verticale niveau heeft de hemel, of de bovenwereld, aan het ene uiteinde, en de wereld van de doden aan het andere. Het horizontale niveau is het verkeer van deze wereld, het komen en gaan – ons eigen verkeer en dat van krioelende anderen.
Thuis is een plek waar orde heerst. Een plek waar de orde der dingen samenkomt – de levenden en de doden, de geesten van de voorouders en de huidige bewoners – en waar al het komen en gaan zich verzamelt en tot stilstand komt.
Uit huis gaan kan alleen plaatsvinden omdat er een thuis is om van weg te gaan. En het weggaan is nooit alleen een geografische of ruimtelijke scheiding; het is een emotionele scheiding – gewild of ongewild. Vastbesloten of ambivalent.
Voor de vluchteling, voor de thuisloze, heeft het ontbreken van deze cruciale coördinaat in de plaatsbepaling van het ik ernstige gevolgen. Op z’n best dient het gehanteerd, op de een of andere manier gecompenseerd te worden. Op z’n slechtst weet een ontheemde letterlijk niet welke kant boven is, omdat er geen echt Noorden is. Geen kompaspunt. Thuis is veel meer dan onderdak; thuis is ons zwaartekrachtcentrum.
Een nomadenvolk leert zijn thuis mee te nemen – en de vertrouwde voorwerpen worden van plaats tot plaats uitgespreid of heropgericht. Wanneer we verhuizen, nemen we het onzichtbare begrip ‘thuis’ met ons mee – maar het is een heel krachtig begrip. Geestelijke gezondheid en emotionele continuïteit vereisen niet dat we in hetzelfde huis of op dezelfde plek blijven, maar ze vereisen wel een stabiele inwendige structuur – en die structuur wordt deels gevormd door wat er buiten ons is gebeurd. Het inwendige en het uitwendige van ons leven vormen samen de schulp waarin we leren leven.

Jeanette Winterson, uit: Why be happy when you could be normal