Ik herhaal hem dat. Kleine duwtjes tegen zijn
bonkige schouders, spelen met de

krul op zijn voorhoofd, harder lopend om in
zijn voetstappen te komen. Buiten

adem van niets weten, nu ja, er is een maan
buiten en rode strepen in de lucht,

een heel bijzondere vogel hangt ondersteboven
naast het keukenraam, kijk dan.

Ik wijs hem de linten waarmee de dorpen zich
verbinden, de aarde hard. Hij

vraagt zich af of Mozart zwart was, er zijn
theorieën, en of je rijk kunt worden met

je stem. Vooralsnog neuriet hij het requiem en
legt zijn hoofd in mijn schoot.