Ik herinner me dit van jou, zei ze, en sprak
terwijl ze het theezakje ophaalde, over de
onwilligheid van de man, het

ziek-zijn, de introverte nazaten, het gebedel
om die ander. Ik wist niet dat ik zo open
was geweest, ik dacht dat ik mijn

gangen had bewaard, ik zou geen vriendinnen
hebben. Ik vraag me af, zegt ze, of het de
moeite waard is geweest. Ik speur

naar een reden voor beiden. Een verklaring
voor mijn geslotenheid, een basis voor onze
besluitvorming, een middel tegen

eenzaamheid. Misschien is het geruststellend
na jaren zo aan de thee te zitten alsof de
kinderen daar aan onze voeten liggen,

zoet spelend. Misschien is het verontrustend
toen al te weten hoe de afloop zou zijn: op een
dag zijn we alleen en herinneren ons dat.