‘Vind je dat ze niet genoeg van je hielden?’
Ze draaide haar hoofd en keek me aan. Ze knikte kort. ‘Ergens tussen “onvoldoende” en “volslagen in gebreke”. Ik snakte er altijd naar. Ik had zo graag eens een keer overstelpt willen worden met liefde, overvoerd met liefde, tot het punt van “Nee, dank je, zo is het genoeg, het heeft gesmaakt”. Maar nooit hebben ze me dat gegeven. Wanneer ik wilde knuffelen, werd ik opzijgeschoven. Altijd mopperden ze dat ik geld kostte. Zo ging het altijd. In de vijfde of de zesde klas van de lagere school dacht ik bij mezelf: ik ga zelf iemand vinden die het hele jaar honderd procent van me houdt. Dat besloot ik toen.’
‘Wat erg,’ zei ik meelevend. ‘En ben je daarin geslaagd?’
‘Dat is een moeilijk punt,’ zei Midori. Ze dacht een poosje na terwijl ze naar de rook keek. ‘Misschien heb ik zo lang gewacht dat ik volmaaktheid verlang. Dat maakt het moeilijk.’
‘Volmaakte liefde?’
‘Dat is het niet. Zoveel verlang zelfs ik niet. Ik verlang eigenlijk simpele toegeeflijkheid. Stel ik zeg tegen jou dat ik enorme trek heb in een aardbeientaartje. Jij laat dan ogenblikkelijk alles uit je handen vallen en gaat ervandoor om dat voor mij te halen. Buiten adem kom je terug en je zegt: “Midori, hier is je aardbeientaartje.” Je geeft het me aan en op dat moment zeg ik: “Nou, ik heb er helemaal geen trek meer in, “en ik gooi het – hup – het raam uit. Daar verlang ik naar’.
‘Volgens mij heeft dat niet zoveel met liefde te maken, ‘zei ik enigszins verbijsterd.
‘Jawel hoor. Alleen jij weet dat niet,’ zei Midori. ‘Meisjes hebben soms van die momenten dat zoiets enorm belangrijk is.’
‘Een aardbeientaartje uit het raam gooien?’
‘Precies. En dan zou ik graag willen dat de man in kwestie zegt: “Ik begrijp het, hoor, Midori, ik begrijp het. Ik had eigenlijk kunnen voorzien dat je trek in aardbeientaart zou verdwijnen. Ik was zo dom en ongevoelig als ezelpoep. Om het goed te maken zal ik iets anders voor je halen. Waar heb je zin in? Chocolademousse? Of toch liever kwarktaart?”
‘En dan?’
‘Ik zal precies zoveel van hem houden als dat hij voor me overheeft.”

Haruki Murakami, uit: Norwegian Wood