‘Alsof Gissing dergelijke kritiek op zijn personages voelt aankomen, neemt hij het tegen het einde van het boek voor Reardon en Biffen op, in een opmerkelijke passage waarin hij de lezer rechtstreeks toespreekt. Misschien vinden we ze “laks, slap”en opmerkelijk koppig”, schrijft hij, maar Reardon en Biffen zijn nu eenmaal niet opgewassen “tegen de ruwe eisen van het leven”.
Hij prijst hun “zachtmoedigheid en verbeelding”. Hun enige gebrek is dat ze niet in staat zijn geld te verdienen. “Maar dat is toch geen reden voor onvermengde verachting?” Het is indirect ook een pleitrede voor hemzelf, en dat geeft de passage een zweem van zelfgenoegzaamheid. Tegelijkertijd ontroert het: blijkbaar staat er voor de auteur zoveel op het spel dat hij zich genoodzaakt ziet zijn verhaal hiervoor te onderbreken.
Van alle bijfiguren zal vooral de bescheiden Harold Biffen me bijblijven. Hij heeft zich erbij neergelegd dat niemand zijn roman zal gaan waarderen, of ook maar zal lezen – maar wanneer er brand uitbreekt, werpt hij zich in de vlammen om het manuscript te redden, met de doodsverachting van iemand die ervan is overtuigd dat wat hij heeft gemaakt belangrijker is dan hijzelf. Die megalomane bescheidenheid is misschien wel het kenmerk van de ware schrijver.‘

Rob van Essen, uit: Schrijven als worsteling tussen markt en ideaal, over New Grub Street van George Gissing, NRC Boeken, 7 augustus 2015