Eerst nu mis ik mijn hoge, witte wanden
voorgoed. In dit poppenhuis

waar rondom de bomen dunner worden,
de straat dichterbij terwijl

de hemel steeds verder lijkt, blijven de
korte muren vochtig, een

blauwzwarte tekening volgt als een ader
mijn melkwit lijf, achter

de kast waarin mijn schriften liggen, groeit
een grijze boom, dik

dit keer. De woorden liggen gelukkig nog
droog in hun bedding, dat

wat zij bedoelden lijkt in het vorig huis
achtergebleven te zijn, alsof

geschreven op die hoge witte muren die
in de storm bleven staan.