De gebaren zijn bijna bezwerend, lang
Gerekte vingers wijzen op

Daar buiten, om ons heen, toen en straks
Het gevlochten zilver beweegt

Mee, fragiel handwerk, ongeduldig als
De grote ogen, de gekrulde lokken

Een waterval van woorden, dan ik op
Veilige afstand

Aan te raken maar niet noodzakelijk
Voelbaar maar niet hinderlijk

Warm maar niet zwetend, een mamma
Die zoveel van alles is

Zegt ze, een speling van de natuur, denk
Ik, mijn meisje en dat waterig blauw