Ze zegt dat ze wel eens bidt, ze slaat haar
Ogen neer terwijl ze me dat vertelt, ik kijk
Naar haar

Ik ook, zeg ik en dan kijkt ze me aan, ik heb
Haar al gezien voordat ze binnen stapte, haar
Fiets aan de

Overkant van de straat, links, rechts gekeken
En dan het geklikklak van de hakken, bijna
Uitglijdend in het

Spoor van sneeuw, ze had onze vader gezegd
Dat hij gerust kon gaan, ze zou hem daar wel
Terugvinden, ik heb hem

Niets gezegd, zeg ik zachtjes, nou ja, dat hij
Wel kon gaan, dat wel, misschien, voeg ik
Eraan toe, ga ik er nog eens iets

Mee doen, met dat religieuze besef bedoel ik
Hem inhalen kan niet meer, ja, zegt ze, pas
Dan ontvouwen zich haar handen