Het is met het reisje als met mijn toekomst:
Af en toe leg ik iets opzij waaraan ik toevallig
Denk, er groeit een stapeltje

Op mijn bedrand, soms komt iets in me op
Wat ik neerschrijf, het boodschappenbriefje
Ineengefrommeld in de

Broekzak, ik neem altijd maar zo weinig mee
En dan het boek: er is een boek waarin mijn
Naam reist

Tussen pagina 13 en 24 naar ik meen en ik
Kan niet zonder iets vertrouwds, zo in de
Vreemde

Het wordt dus even gebukt gaan onder een
Vrolijke last, knipogend bij de douane, wetend
Waar ik aankom:

Een eiland, een verte, een lang jongenslijf met
Warme armen, een huppelmeisje, een uitgeklapt
Bed, worstjes bij de eieren

Maar dan later, deinend op zijn boot, omgordt
Met zwarte doeken, wapperend in de wind, de
Haven binnengaand