De vraag drukt op me door de dunne ruit. De vraag volgt me door de opeengepakte straten. In het anonieme computergezicht van de ochtendpost lees ik alleen die vraag, in rode inkt, de vraag die het zelfvoldane vel papier doet gloeien.
‘Hoe gaat het, Handel?’
(Hoe moet ik leven?)
‘Wat doe je tegenwoordig?’
(Hoe moet ik leven?)
‘Al van die fusie gehoord?’
(Hoe moet ik leven?)
De vraag die op de deurposten is gekalkt. De vraag die in het stof is geschreven. De vraag die verscholen ligt in de schaal met seringen. De schaamteloze vraag aan een slapende god. De vraag die ’s ochtends in raadselen, ’s middags in toespelingen spreekt. De vraag die mijn dromen tot waken drijft, de vraag die zich verstoffelijkt in parels van zweet. ‘Geef antwoord,’ fluistert de stem in de woestijn. De stille plek waar de stad nog niet aan toe is gekomen.
In de onzichtbare stad, de stad die niet bij machte is haar ware gedaante te tonen, gaan de verdwenen zielen hun schimmige weg en laten geen indruk en geen sporen na, een homogene groep mensen die op dezelfde manier handelen, gekleed gaan, praten en denken.
Mijn eigen geest?
Mijn gezonde geest?
Mijn echte thuis?

Jeanette Winterson: Art & Lies, A Piece for Three Voices and a Bawd