Als in het dorp waar W. vroeger woonde, de regen
Stroomde, zeiden de mensen tegen elkaar

‘bel W., die kan alles maken dus hij haalt ook wel
De zon terug’, waarom dan

Zou ik mijn afstand bewaren en doen alsof ik dat
Herfstig type ben, niet

Dansend op mijn blote voeten maar ten ondergaan
In de zwarte lappen waarmee

Ik mezelf bedek, of waarom ook zou ik twijfelen
Aan de kracht van de zon of de

Macht van de maker, als hij – kleiner dan deze –
De temperatuur deed stijgen?