Komt dit, zegt mijn mamma, in de etalage te liggen
En dan op zo’n doek van

Zacht fluweel, paars misschien en met een kuil in
Het midden en plooien

Langszij? daar ligt het nu, denk ik zacht, bijna bedekt
Door de

Geborduurde panden van haar jasje, haar goudomrande
Vingers erbovenop

En dan het gebaar van koesteren, strelen, ongelezen
Alles begrijpend van mijn

Gave, dan mijn hand daar boven zodat bijna alles
Verdwijnt en het doek nog

Wat nagolft alvorens de grond zich sluit en ik de
Laatste aarde werp