Waar is het punt van waaruit ik opnieuw begin:
Daar tegen de heuvel zonder te

Zien wat er achter ligt dan in mijn hoofd de
Beelden van stromend water, een schaapje op

Het droge of rood sissend lava dat zich een weg
Baant door mijn voeten

Daar tegen het hek waarlangs mijn lijf zich duwt
En dan de zachte terugkeer van

Een gespannen veer die hij naar achteren trekt
En dan met een

Grijns loslaat, daar tegen de warme bedding
Van het losgelaten lijf

Dat dampt nog van mijn vurige tongen, grazend
Alsof de trek

Nog nooit gestild wederom langs het heuvelpad
Zich omhoog slingert