Schrijvend wordt men wijzer?
Steeds weer bega ik een sierlijke misdaad,
een vergissing bij voorbaat begrepen en toch
in de naam van mijn onverbeterlijk zwijgen
stamel herhaal ik en rangschik
de molenstenen die brouwerspaarden moeiteloos
door het oog van een naald zouden slepen.

Zou ik dan gelukkig zijn?

Nu stap ik niet vrolijk niet bedroefd
door een deur in de woestijn;
zeg ik huis ik stik in het zand
zeg ik zand ik krijg het dak op mijn hoofd.

Later – o onvermoede spiegel waarin de lippen
niet meer bewegen – doet geen woord meer mee.
Daarom kan tel dit gedicht niet.
Laat de schaduw van haar lippen
– het geurende zoute zeil –
mij tot een eiland maken
dat vervloeien zal in hitte,
dat verschrompelt tot een steen.

J. Bernlef: Belofte
de Turing plaatste mij niet in haar volgende ronde