Het woord staat ons te na. Hij hief zijn potlood op, zodat de schaduw ervan, een toren van hout en grafiet, op het onbeschreven papier viel; hij raakte de potlood-toren aan, de halve maan van de nagel van zijn duim op- en ondergaand achter de grafieten torenspits. De toren viel, en de stad van woorden viel om, de muren van een gedicht, de symmetrische letters. Hij zag het schrift uiteenvallen toen het licht verminderde, de zon joeg omlaag naar een vreemde morgen en het woord van de zee spoelde over de zon. ‘Beelden, allemaal beelden.’riep hij tot de omgestorte toren toen de nacht viel. ‘Wiens harp is de zee? Wiens brandende kaars is de zon?’ Als het beeld van een mens stond hij op en trok de gordijnen open. Vrede lag als een vergelijking over de daken van de stad.

Dylan Thomas: A Prospect Of The Sea