Ik ben nog nooit zo geweest:
na een en dertig jaar zo klein als een schelp
en zo moe als een oud huis,
waarin spoken tekeer gaan, onvermoeibaar,

Géén schelp, geen huis. Wel het vluchtend omhulsel
van het sidderende dier, levensgroot verschrikt,
dat mijn naam draagt. Maar de naam liefde?
Zo dikwijls die naam en zo zelden die stilte.

Hans Andreus, uit: In het twee en dertigste jaar,
uit: Zoon van Eros