De ober op een bijna leeg terras aan de winkelstraat roept
tegen zijn enige bezoeker ‘door!’, niet dat hij

maant hem op te staan maar zichzelf overeind wil houden
en misschien mij er bij. De bakker was weer

erg aardig en een mooie man gaf buiten zijn planten water
terwijl hij me aankeek, alleen de pontjesbaas

was het niet met me eens, ik had net zo goed, zegt hij, een
shovel kunnen rijden, weet je trouwens hoe

vaak ik heen en weer ga? Ik denk altijd aan schoolreisjes,
bekende ik, met boterhammen in een zakje en

lekkende ijsjes met een te dun laagje chocola. U, zegt hij,
komt maar af en toe. Gelukkig meent een vijfde

dat ik een heel bekend gezicht heb, ik denk eentje van de
heel andere overkant, en hij wijst naar boven.