Een gordijn bestond vroeger uit drie sjaaltjes over een tak en knopen
in een touwtje, het zijraam bestond uit herinneringen en

de geur van patchoeli zoals mijn hals. Bij het kast hing een takje vol
met oorbellen, op de grond lagen kussens uit

de ouderlijke huiskamer, de vloer was lichtblauw geschilderd, het bed
getimmerd door een handige jongen, daaronder ruimte

voor alle elpees. Bezoek zat onhandig wijn te drinken uit een fles met
een rieten jasje, er kon maar één iemand in de rotan

stoel en altijd had je een afdruk op je billen. De wasmachine stond op
de gang en werkte met een rijksdaalder waarin een

gaatje was geboord, ook daar een touwtje met knopen. De wc zat altijd
verstopt en de douche kon niet meer op slot maar je

at toetjes in de ochtend en rookte Camels in het raam, zwaaiend naar
de rest van de stad onder de wapperende sjaaltjes.