Er was al geen ‘liefste’ maar nu laat hij het ‘mijn’ ook
weg. Hij is vaag terwijl hij praat over me,

gebruikt zijn handen niet meer om mij aan te duiden, in
maat bijvoorbeeld de borsten, in hoogte mijn

lengte, wijd fladderend mijn betekenis. Misschien staat hij
nog wijdbeens om iets van stevigheid te

benadrukken of grijnst hij van vermeend geluk, zeker zal
hij de straat inkijken voor meer. Vaak ook

komt hij nergens. Hoe ik hem noem doet niet ter zake, het
is overbodig roepen, vergeefs articuleren,

onnodig categoriseren, iets dat ik nog niet heb afgeleerd.
Mijn mond nog in vreemde stand, de lippen een

o vormend als vervolg, de handen schuddend op een knie
het klateren van goud nadoen uit vroeger tijden.