1.

Goed, een morsig type dus, heeft u nog goede eigenschappen?

Ik erfde haar mooiste jas, een donkerbruin ruitje met veel zwart, en niette de zoom die losliet op het moment dat ik haar ging dragen. Ze keek misprijzend, er was verder niemand die het zag maar terwijl haar blik meestal hoger rustte, was zij degene die de koperen oplossing en het scheef getrokken attribuut opmerkte. Er was nu eenmaal een toegeeflijkheid in mij die zij niet kende en het had te maken met de nonchalance waarmee ik trachtte te leven, een verfoeilijke eigenschap die ik zeker niet van haar had. Het was hetzelfde gebaar waarmee ik at, uiteraard te gulzig, de hoeken nam, mijn mouwen hakend aan de deurknop, de Heer verloochende, alsof ik zonder kon, en voor haar geheimen bewaarde, vooral dat laatste nam ze mij kwalijk. Ze ging ernaar op zoek, verschoof de inhoud van mijn kamer en deed dat per millimeter zodat ik bij elke terugkomst wist dat er iets veranderd was en toch niet precies kon zeggen wat. Ze was even dubbel in haar gedrag. Ze schoof me haar gebak toe, nog warm uit de oven, terwijl ze vond dat ik genoeg had gehad en haar ergernis was de onmacht mij bij zich te houden. Uiteindelijk at ze met haar handen en legde diezelfde vette vingers om de mijne maar daarvoor moest ze eerst bijna doodgaan en met losse zomen maar nog wel op pumps mij vragen om het nietapparaat, ze kon geen draad meer in de naald krijgen.

De herkomst van haar gruwel was natuurlijk mijn verwekker. Hij nam op zijn minst met dezelfde verachting alle wegen van en naar haar toe, botste nogal eens, sloop in de nacht het bed uit op zoek naar eten en rolde zijn hemdsmouwen op tijdens plechtige vergaderingen, familiebijeenkomsten en zondagse wandelingen. Bovendien kende hij iedereen, maakte grapjes en zich vertrouwd met allerlei achtergronden en toekomstbeelden, las de Russische literatuur maar begreep nauwelijks de teksten uit haar heitelân en leek zich in het geheel niet druk te maken over gevolgen of noodzakelijkheid tenzij ín de donkerste uren waarin hij angstdromen van zich afschreeuwde door het bloemenbehang heen en alle kinderen wakker hield. Het ergste vergrijp echter was het schrijven.

Als het nu eens waar was wat hij schreef maar dat was het niet. Hij hield zijn lezers voor dat hij verre reizen maakte en de auto ging over duizelingwekkende hoogten, hij sliep in de berm en op de stoel naast hem zat zijn trouwe metgezel met een poot even nonchalant uit het raam gehangen, beiden genoten veel meer dan zij ooit gedaan had. Hij ontmoette een staatshoofd, de koningin stond naakt op de Waagtoren, een belangrijk schrijver deed hem een ontdekking. De geiten in de achtertuin konden praten, een varken ging naar de stad en verdwaalde, een kind kon vliegen en het ijs op de sloten hield zijn wagen. Eigenlijk waren alleen de aantallen in zijn columns de juiste: het waren drie geiten en het was slechts één kind, de resultaten van de melkveehouderij, het akkerbouwbedrijf of de eerste biologische tuinderij logen er niet om en de klantenkring bereikte een getal met vier cijfers.

Zo was wat de dochter schreef volkomen van God los, te vrij in haar ogen en hoewel juist in het taalgebruik toch zeker schadelijk voor haar eigen reputatie en die van het gezin. Iets dat niet waar was moest je niet opschrijven. Ze twijfelde zelfs aan de kattenbelletjes hoewel ze hen bewaarde in haar portemonnee, ze wist niet of ze de liefste moeder was en pakken melk, drie, kocht je voor de houdbaarheidsdatum verstreken was. Het dagboek dat ze vond bevatte een dodelijke conclusie, een gedicht verried een bloederig voorval, ze deed jaren over een X in het alfabet en bepaalde handelingen leken haar, vooral voor zo’n morsig type en in zekere conditie, nu niet bepaald gewenst.

hoe jammer het is van die broodjes

Zij verweet hem het schrijven. Ze nam hem het
gemak kwalijk waarmee hij zogenaamde

feiten overdreef en als het niet echt was gebeurd,
mocht hij het niet zeggen. Aan

de andere kant gaf ze hem de schuld van alles
dat er plaatsvond, dan zweeg hij.

Zijn schrijven was als al het schrijven een stille
wens tot communiceren, geen eerbaar

beroep misschien en de waarheid een selectieve
greep uit de wereld. De vier

zinnen die zij maakte waren heel behoedzame
pogingen, al kon je de inhoud

zingen en daarbij, van het ene op het andere been
gezet, tot over de landsgrens komen.

(log 26 juli 2017)

Spaan op de Pom