“Zijn vader had gelijk. Eindes zijn allemaal hetzelfde, alles eindigt op dezelfde plek. Je verblijft liever in een mooie kamer, de kamer waarvan je nu vaak droomt, een kubus binnen in een kubus. Vanuit de bovenste en onderste hoeken van de kolossale ur-kubus zijn kabels gespannen naar de hoeken van de kleinere kubus. Hier hangt het: een kistje binnen in een kist. Je houdt de deur dicht. Buiten de drempel, weet je, valt de vloer weg. Geen trappen die erheen leiden. Niets wat de vloer ondersteunt. Als je in de duizelingwekkende diepte zou kijken, weet je dat de keldertrappen daar ver beneden in het donker verdwijnen. Als je naar boven zou kijken, flitsen daar duiven door kolommen licht. Elders, tuimelende balken en vloeren. Merkwaardig hoe dicht die twee dingen bij elkaar liggen: het perfecte en het abjecte, de kamer en de verwoeste ruimte. Hierbinnen, op de zware eikenhouten tafel, staan gele veldbloemen. In de hoek staat een ridderharnas waar je in zou kunnen klimmen. Door de muren heen hoor je de duiven en, nauwelijks hoorbaar daarachter, een ondertoon die je eruit kunt snijden als je je oor goed instelt, het geblaf uit de dorre ingewanden van de hond. “

S.J. Naudé, Een meester uit Duitsland, uit Alfabet van die voëls,
vertaald tot Het vogelalfabet door Karina van Snaten en Martine Vosmaer