Er zou een taal moeten bestaan voor de uitgestrekte verlatenheid van ons innerlijk, al die spooksteden die onze ziel heeft verlaten om elders in die eindeloze vlakte nieuwe vestingen te betrekken. Een taal die ons eindelijk verbindt met het doofstomme in zichzelf vervuld zijn van de natuur, maar evengoed met een wasbekken op de hoek van een commode, of de koelte van een verlaten trappenhuis, de treden die als onbespeelde pianotoetsen wachten zonder te wachten.
De religie die deze goddelijke bezieling van de dingen door hun louter zijn bezingt, moet nog worden uitgevonden. Nimmer zullen wezens als wij haar zwijgende bijbels schrijven.

Erwin Mortier, uit: De spiegelingen