Vannacht was ik in mijn oude huis waar ik van bovenaf
wat figuren naar beneden gooide, een vader

over de trapleuning, een buurman dwars over de spijlen,
ondertussen kinderen reddend van alle

snode plannen, dreigende gevaren, hun inmenging en een
heleboel vuur. Het lukte niet snel om die

noodtoestand te vergeten, het was geen heldendaad, het
had me uitgeput en het was even zinloos als

in wakkere staat het ergens niet mee eens te zijn: de mannen
stonden beneden gewoon weer op hun benen,

het huis was reuze klein en geheel verslonden en het kroost
speelde een volgend spel waarbij ze rennend om

mij heen het vermaledijde kinderversje zongen dat ze ‘nog
lang niet naar huis gingen, nog lang niet’.