Er zijn ochtenden waarop de verbinding niet tot stand
komt, het apparaat twijfelt en stelt mij uit, de

bewaarde zinnen moeten nog langer wachten, nog even
en ik vergeet ze, zoals er momenten zijn

waarop mijn benen de grond niet raken. Boven het bed
de halve droom, onder het matras het lijk,

tussen de open spleten sigarettenrook, op straat een in
de steek gelaten voertuig, pruttelend tot

iedereen plaatsgenomen heeft. In potloodschrift lig ik
groot maar scheef op de werktafel, een

boodschap uit de nacht, ik roffel met mijn handen en
klem mijn voeten op de stoelpoten, tel de

wolken die grijs tussen de bomen hangen, dan licht de
wereld uiteindelijk op, de auto vertrekt.