Ik wou dat je hem had gekend, zei de schrijver tegen de filmer, ik wou dat je mijn vader had ontmoet, en ook hem leek het een interessante ontmoeting ware het niet dat Felix al overleden was. De schrijver zag bij het eerste etentje met de filmer al hoe haar vader erbij had zullen zitten, aan de lippen zou hangen van de druk pratende Zacharias die met zijn handen zou aangeven hoe groot de wereld nu eigenlijk was.
Hij had kunnen vertellen hoe de reizen verlopen waren, met welk vervoermiddel hij had gereisd en als het een auto was geweest, met welk merk en hoe deze zich gehouden had onder de vaak barre omstandigheden. Hij had in ieder geval de geschiedenis van zijn auto’s kunnen vertellen en haar vader had daarop zijn lijn en gelukkige hand van het kiezen van auto’s kunnen reconstrueren. Hij had kunnen schetsen hoe zijn hond op de passagiersplaats naast hem uit het raampje had gekeken, een beeld dat haar vader zich altijd droomde.
Hij had kunnen vertellen over de onderwerpen die hij had gefilmd: de oudste tweeling ter wereld op het eilandje Yoanguni die hem giechelend sake had aangeboden, gebrouwen op het eiland zelf en de reden voor hun nog fitte hoogbejaarde staat, zo meenden zij zelf; de pijlstaartvissen op Curaçao die in staat waren een mens te doden terwijl hij hun leerachtige huid geaaid had; de bescheiden inhuldiging van de eerste Moldavische president in 1991 met wie hij na afloop nog geschaakt had en grootmoedig had verloren; de lege parochiekerken in Vlaanderen en de spoorlijn Triëst – Hrpelje die in de jaren zestig werd afgebroken en verbouwd tot fietspad en haar lichten in de langste tunnel die aangaan door de bewegingen van de fietsers, om maar eens wat opdrachten te noemen. Daarna zou hij zijn vrijheid noemen en hoe hij nu genoot van de gezelschappen die hij volgde, zoals het zigeunerorkest uit Novi Sad dat twee weken in zijn Love Boat logeerde en ’s avond op het dak speelde; de vurige Furies in Ruigoord, dichteressen die hem tijdens hun voordracht wat weerden maar desalniettemin mooi geportretteerd waren; de groepen een en twee van een basisschool die manieren leerden met behulp van een theaterprogramma dat een afgevallen exje aankleedde. Hoe hij onder de indruk was van de uitspraken van de koningin van de nacht uit zijn stad, Fabiola, die op haar sterfbed nog zoveel compassie had voor de ander en zoveel relativeringsvermogen, hij had gewoon door gefilmd toen zij verschoond werd terwijl ze op zijn tabloid naar zijn beelden van vroeger keek; hoe hij het zoontje van een vriend bij zijn eerste solo-optreden liet uithalen, hij blies met zijn toeter in het gezicht van zijn vader of hoe hij Annet de Vries in haar tangojurkje hees terwijl ze nog haar tandartsjas aan had.

Zacharias had kunnen zeggen hoe het landschap was, mooi en gemakkelijk of onbegaanbaar, het liefst dat laatste, waar de mensen van leefden en hoe de geschiedenis van het land was, haar vader zou het later allemaal nalezen, hoe het eten was geweest en of er wel te eten was onderweg, maar belangrijker nog, hoe de mensen waren waarbij hij de vrouwen voor het gemak bij de mannen schaarde, hoe de plaatselijke bevolking hem tegemoet getreden was, dat was beter. Hij zou wat lachen bij die omschrijving en haar vader zou het niet helemaal begrijpen maar het gewoon een aardige jongen vinden, die Zacharias P. Te Voortwis. Ze zouden haar, de schrijver, helemaal vergeten, aan het eind van de avond zouden ze elkaar op de schouder stompen, goedmoedig en slechts eenmaal, elkaar daarna de hand schudden en bij de volgende ontmoeting, die er zeker zou komen, zouden ze weer verder reizen. Haar vader zou dromen over de avonturen van Zacharias, hij was in de huid van de filmer gekropen, zelf kwam hij niet ver, en het zouden zulke fantastische ervaringen zijn ‘s nachts dat hij de ochtend erna ze niet zou kunnen delen met zijn gezin. Hij ging er niet van uit dat hij tijdens deze dromen zou gillen, zoals normaliter wel gebeurde, Zacharias had per slot van rekening ook alles overleefd.
De schrijver zag voor zich hoe ze samen over de auto stonden gebogen, haar vader reed dan nog een Citroën DS en haar lief had nog zijn Deux Chevaux maar ook over de Volvoos bogen ze zich samen, haar vader begon over de vermeende Zweedse veiligheid en de voorschriften van zijn vrouw, Zacharias zou de Zweedse vrouwen noemen, een grapje kon nu wel. Wellicht zou zelfs haar grootvader nog even langskomen, die was tenslotte in Zweden geweest en ook bij de vrouwen, en buurman Pieter Eede had misschien nog commentaar in het Russisch, een taal die hij als tuinder helemaal niet nodig had hoewel hij bezig was zijn bloembollen te exporteren, maar gezien de bruiden per post leek het hem niet overbodig deze wereldtaal te leren kennen. Ze zag zelfs haar moeder om het hoekje van de deur met koffie, gevulde koeken of een chocolaatje uit het blauwe aardewerken bakje, een beetje schutterig en gespeeld bedeesd terwijl ze precies opving hoe verrijkend reizen konden zijn, zodat ze vervolgens een week lang kon zeuren over de mogelijke gevaren en kosten terwijl er helemaal geen sprake was van een tripje.
De schrijver zag Zacharias glunderen en op zijn gemak en eindeloos lang zijn toehoorders vermaken, ze zag de kring steeds groter worden maar ook hoe hij met haar vader, alleen zij tweeën, de andere reisopties besprak. Er waren nog de reizen in je hart, de omtrekkende bewegingen in je ziel, de belevenissen in je dromen, ze wist niet zeker wie van hen twee het eerst met dit soort bespiegelingen zou komen. Zeker was dat haar vader daarna in zijn wekelijkse column in het Financieel Dagblad zou schrijven over deze dingen, haar moeder zou vervolgens weer zeggen dat het allemaal vreselijk overdreven was en dat hij niet kon oordelen over zaken die hij niet aan den lijve had ondervonden zoals ze dat van elk epistel zei, bijna minachtend schoof ze de teksten weg. Het was wel zeker dat haar vader aan zijn klanten een gedeelte van de avonturen van Zacharias P. Te Voortwis zou vertellen, genoeglijk aan een keukentafel in een rommelige boerderij, de vliegenstrip boven tafel, een vel room op de koffie, de geuren van vroeger aan zijn overhemd. Ze was er ook van overtuigd dat hij de naam van de filmer zou noemen, ze moesten maar eens opletten bij televisieproducties of speelfilms, zou hij zeggen, let maar op die naam, mijn dochter heeft verkering met hem, het is een aanwinst voor de familie. Hoewel, dat laatste zou hij misschien verzwijgen, hij zou niet helemaal zeker zijn van haar gevoelens voor de filmer, het ging hem ook niets aan zolang ze maar gelukkig was, hij kende haar plannen niet, hij wist wel dat ze niet reislustig was, kortom hij zou zich beperken tot ‘vriend van de familie’. Haar vader zou de armgebaren van haar lief overnemen, de hemdsmouwen opgestroopt, het haar woest en lang, de mond spottend en de ogen stralend en fel, hij zou daarna van het erf scheuren zoals hij dat na elk bedrijfsbezoek deed, een beetje te veel gas gevend, niet om indruk te maken maar omdat hij dat zo graag deed. Hij zou de motor laten brullen en wat snel door de bochten gaan en dan vervolgens denken dat hij daar was: de weg naar Parijs lag open, hij zou er tegen middernacht arriveren, hij zou slapen in een open veld. Dat was ook het enige dat hij eens deed, hij nam de route naar Parijs en sliep in een berm en keerde de auto tegen de ochtend, het was zijn enige nacht van huis, op de paar ziekenhuisopnames na, en de enige keer dat hij alleen sliep. Hij was vol berouw de volgende dagen omdat zijn vrouw, terecht, zich vreselijk veel zorgen had gemaakt, ondanks of misschien wel door zijn telefoontjes die hij onderweg had gepleegd. Het was onder andere door dat avontuur dat zijn echtgenote hem onverantwoordelijk noemde, een groot kind en een enorme egoïst. Ook de foto op de voorkant van de Autokampioen, februari 1954, een witte kattenrug, een Volvo 544, in de sneeuw misschien niet helemaal zichtbaar maar met een duidelijk leesbaar nummerbord, het waren de enige letters op het bevroren IJsselmeer naast de opgave van nummer en datum, droeg daartoe bij. Het hielp natuurlijk ook niet dat zijn ogen vanuit de kerkenbank rustten op het torenhoge kapsel van Helena Zeegers en dat wat er onder die haren zat.

Hoofdstuk 86, boek 9