Uit het nog donkere bos de warme vlagen: langs de benen en
opeens de vochtige drukkende armen van

laaghangende zwarte takken, de bruine gaten van zand en pad
en wegen rondom, de diepe sporen die

dieren hebben getrokken, de slepende tred van losse armen, de
witte vlekken die het einde markeren, de vrouw

voorop, in de overtuiging nog dat alles onder controle is, het
gezin met felle tasjes op de rechte rug, wij

bukkend, de dauwdruppels in mijn nek, een jongen met de
handen in de zij doet kniebuigingen, identiek

aan het meisje dat naast de baan haar hoofd omhooghoudt met
gestrekte handen, de bladeren bewegen, traag

mijn benen die kinderlijk van de trappers mogen het laatste
stukje, dan de koelte van de vaste weg terug, het licht.