Leunend tegen de deurpost volg ik de bewegingen van
haar rechterhand, het gezicht scheef, de lippen

van elkaar, een stap naar voren, een naar achteren, de
frons van haar wenkbrauwen, sowieso is zij

altijd ernstig, de kleuren die zij uitwaaiert, zachte borstels
tegen de hardheid van het bestaan, pas

lachend als ze vandaag kiest voor het groen zoals ze het
blauw gisteren nam, kijk, zegt zij en ze

trekt ten strijde, schudt het haar, schuift de kinderspeldjes
die ik haar gaf, roze, in het oranje en tuit

de mond. Ontsla ons van de rol, denk ik alleen en ik kijk
niet naar mezelf in de spiegel, ik kijk

naar hoe zij van de trap afrolt en zich opnieuw naar boven
hijst en roept ‘zelluf doen’ en ik beneden sta.