Niets lijkt verenigbaar. Bezoekers lopen langs de rand
van het café als woorden uit een zin, auto’s

glijden uit de stad en wachten alleen voor het stoplicht,
punten staan misplaatst de tijd te doden, zingen

een liedje voor het dolende publiek. De dichter is er
voor zichzelf. Hij beklimt opnieuw het

schavot en geeft zich over. Drie collega’s moedigen
hem aan, vier trouwe fans noteren

de bijdragen als noodzakelijk rantsoen op hun lijstje,
er moeten nog boodschappen gedaan.

Het glas wordt geheven na afloop en ook wordt moed
verzameld voor een volgende keer. Niemand

heeft het over mislukte pogingen, het is het weer, wind
tegen, niet ons taalgebruik of mededeelzaamheid.