Terwijl ik steeds duidelijker word, verdwijnt de stad
gebouw voor gebouw alsof ze eindelijk dat

kunstwerk is dat behoed moet voor het opdringerig
oog, ingepakt in een regen van wit, harde

slagen van metaalachtig blauw. Vrouwen rennen
onder de gevels door om tot staan te

komen tussen ijlings gesloten deuren, mannen schudden
zich als honden maar nemen nog een

laatste brug, opeens ook is iedereen stil. Het water
stijgt, boten blijven roerloos hangen.

Daarna zijn er de bewijzen. Hier verschijnt een straat
opnieuw, een kind buigt zich uit

een raam, vogels kwetteren voordat de schepen zich
keren en daar komen de eerste kreten.