Nu we niet meer de voet van de bomen zien, de
machtige wortels waartussen allerlei

beesten struikelend over de loop van de natuur,
alleen de toppen tellen van de ruisende

pracht naast ons, waartussen een enkele vogel
zich nestelt, op gelijke hoogte van

ons, veranderen we misschien van muntenzoekende
navelstaarders naar lichtzinnige

luchtverkenners met alle gevolgen van dien. We
hebben het over uitzicht en ruimte,

buitelen met de wolken mee, plukken bloemen op
ongekende hoogte en vergeten

de mens beneden ons. Vele malen kleiner immers
valt hij nog nauwelijks op.