De aanraking mist. Onze eigen vingers
maken contact met de andere hand.

Glijden omlaag, verankeren zich. Nemen
plaats naast het hoofd, liggen

langs het lichaam, keren elkaar de rug toe,
hervatten hun beweging. Zelfs

in ons oor fluistert niemand. Wind lispelt.
We nemen de kamer in ons op alsof

we hier nog nooit waren. Alsof we hier
nooit terug zullen keren. Alsof we

een spel spelen waarbij we binnen een paar
minuten moeten herhalen wat

we die nacht zagen behalve onszelf. De
open deur, zijn vertrekkend lijf.