Er waren landschappen zonder plezier
en ruimtes waar men stikte van de doden.
De dieren huilden. Wie kende het dier?
Zo is het opnieuw: waanzin is verboden.

Ik hoor je ligt ziek in je eigen stad
De dieren kregen twijfelende lijven.
Blind van de vraag: wie heeft wie liefgehad?
zie ik niets meer. En waar moet het dier blijven?

Men weet niet van ons en men kent ons niet.
Wij kunnen de waarheden niet verdragen,
omdat ze niet waar zijn. Zie je iets? – Ziet

één van ons dwars door de muur van de dagen
wie wij zijn, waren? Het hardste verdriet
is dat wij ons niets meer hebben te vragen.

Hans Andreus, uit: De sonnetten van de kleine waanzin