Hoe water loopt: hangend als bibberende
pegel boven het hoofd, smeltend

als de eerste sneeuw in je nek, jij behoedzaam
de kraag opzettend. Of

vanaf de vloer langzaam optrekkend naar
de kou tussen je benen, jij

met je hand daartussen. Hoe het valt: uit
elkaar spattend, honderd

stippen makend, kringen daarna. Ik scheer
de stenen over het

oppervlak, boten zinken, passagiers verlaten
ijlings het dek. Schalen staan

in een wachtende kring, heksen zingen, water
als kristal vloeit van de randen weg.

Jij klimt het dak op, constateert simpelweg
de gebreken van een huis.