Zijn hand verdwijnt in mijn shirt, hij
kijkt nog even om en naar buiten en
duwt zich dan tegen mij aan.

Misschien is dit toelaten voorbeeld van
geen echte inmenging dulden, wij staan
immers met de jassen aan

in een witte hal waar deuren tegen elkaar
dichtgaan en buren zich opsluiten in
eenzelfde exemplaar, daar achter

het echte leven, de kleur. Hier alleen
rossige warme borsten tegen bevlekte
handen, een kunstenaar die

tegen het licht streelt en een volgend
meesterwerk belooft. Zoals ik, een
schrijver die, zegt hij,

alleen maar zou moeten schrijven, haar
bestaan uit zou moeten kleden tot,
kippenvel op al haar leden.