De bewegingen lijken soms tegengesteld: hij
boort zijn billen, het achterlijf driftig,

in haar open schoot die kalm zijn delen omvouwt
om dan later pas uit elkaar te

bewegen, waaiend en golvend over hem heen,
hij is dan al roerloos

verdwenen, waar haar handen nog strelen ligt
hij terneer zoals zij bij

elke hoek van de straat in de lucht kijkt en de
passerende huizen, gekke

mensen op een rij en hij al lang doorloopt en
wenkt en haar hand pakt en trekt

en zij zwaait naar de achterblijver die drie hoog
achter een blauw gordijn verschuift.