‘Aan welke vereisten een goed gedicht moet voldoen, daarover bekvechten dichters en critici al eeuwen. Een gedicht zou een perfect mechaniekje zijn, een ongenaakbaar ding, de expressie van een getourmenteerd gemoed, een ontregelende strijdkreet of de neerslag van een kritisch zelfonderzoek. Voor Ter Balkt is er maar één criterium dat hout snijdt, en dat is de mate waarin de taal bezield is: ‘Ik zeg jullie, 1 woord van hartstocht in een schutting gekrast, bij de rode kolen, doet duizend verzen wit worden of ze nooit waren geschreven.’ Daarbij gaat het niet zozeer om de emoties van de dichter, hoewel die een absolute voorwaarde zijn, als wel om een taal die de ziel van de wereld blootlegt, die het woord geeft aan bomen, varkens, uitgerangeerd gereedschap en straatstenen in oude Europese steden. De stem die ons vanaf de intussen afgedankte brandtorens bereikt weet zich ten diepste verwant met de rogge op de Usseler Es, met het paneel ‘de Hooiwagen’ van Jheronimus Bosch en de Freight Train Blues van Trixie Smith.’

Piet Gerbrandy, ‘Deze gedichten zijn niet af. Ze leven!’, over de poëzie van H.H. ter Balkt, NRC Boeken, vrijdag 25 april 2014