Als de kunst in mijn toekomstig dorp bestaat uit
Ooievaars met gekleurde doeken in hun snavel, een
Ballon roze of blauw, een grijze rubberen tegel

In een verweesd stukje tuin of een herder die om
Onduidelijke reden te dicht op een meisje staat
Waaronder een hond aan haar voeten, dan

Klaag ik niet over de drie mensen die voorbij mij
En mijn gasten met spoed een boek zochten uit de
Erfenis van het heden

En terstond zich huiswaarts spoedden, vermoedelijk
Naar hetzelfde naargeestige vertrek om daar met
De losse vellen hun

Billen af te vegen of meteen de houtkachel aan te
Maken of de vis op het aanrecht op het droge te
Brengen, dan zeur ik niet over

Het goede doel dat niet gehaald werd, ik tel de
Zoenen die ik kreeg en de zon door de vele ruiten
En lees nog eens een hoofdstukje