Schrijven om de dag vast te leggen, zegt hij, niet
Om zich te uiten, zichzelf te verklaren, de ander
Te huldigen of het spoor

Als Klein Duimpje uit te zetten, noteren alleen
Maar om die dag te laten bestaan, hij schudt zijn
Hoofd, jezelf

Te laten bestaan, zeg ik, onleesbaar, zegt hij, het
Is zo’n gesprek waarin de tijd stilstaat, geen muziek
Geen toeschouwer

Geen gebaren dan de zwaai waarmee een reuze
Zakdoek in en uit zijn broek verdwijnt, hij zou
Het opgetekend hebben:

Nog nooit was hij zo verkouden geweest, het was
In april toen hij A. weer bezocht en met haar sprak
Over zijn monnikenwerk

Hij zou nooit klaar zijn, zij lachte om zijn zakdoek
In de knoop de dagen die nog over waren, een paar
Broodkruimels in zijn zak