Alsof het een volgend vouwblaadje is dat zij
Tussen haar vingers tot een vogel dwingt terwijl
Ze mij uitlegt hoe en ik een

Paard tover, een tijger, een hoedje van, een scheepje
Maar geen fladderend geheel en niets opstijgend
Tot haar blauwe wolken

Zo staat ze daar en bedekt met het gordijn haar
Lijf, nog even en ze trekt meters stof met haar mee
En dwarrelt voorbij mij, hoge hakken

Maken haar ernstig, de kleur wit ook, de spelden
Op haar rug en dat ene rode vlekje in haar hals
En de ijverige winkeljuffrouw met haar

Armen vol en dan de geheimhouding: zij was het
Wel maar ze past gewoon een muiltje ofzo en ik
Maak nog een olifant