Onnoembaar schoven de dichters rond de tafel, bereid
Het werk te ruilen voor elkaar, hun

Monden fluisterend aan ieders oor, de eerste sneeuw
Was gevallen, het zand

Verstoven en weer teruggelegd met het schuim uit de
Zee, een lach zo warm dat

De ruiten besloegen, het was daar dat ik dichter was
En ook zo dichtbij

Opstond en weer ging zitten alsof ik gezwommen had
In ondiep water en terugkwam

Naar de kust, de handdoek klaar lag en ik schouder
Kloppend droog gewreven top sporter heette