Op een dag deelde een kikker aan de andere kikkers uit de buurt mee dat hij zou gaan vliegen. Hij zou op die en die dag op een bepaalde plaats zijn en daar gaan vliegen. Wie belangstelling had, kon komen kijken.
“Hoe dan?”vroegen de kikkers, “met vleugels?”
“Nee”, zei de kikker. Hij had opeens van binnen begrepen wat vliegen was en daarom kon hij het nu ook.

En zo kwamen zij allemaal op die plaats, op die en die dag bij elkaar.
De een uit medelijden met die kleine sukkel, een heleboel uit leedvermaak, maar geen kikker omdat hij het geloofde. Eén zei:”Hij komt vast niet .Zo gaat dat meestal.”
Maar hij kwam wel.
Liep kalm, zonder een spoortje zenuwen, door de menigte. Had alleen zijn oude jasje aan en een kunstenaarssjaal om, als een echte kunstenaar.
De andere kikkers zagen geen geheim motortje achter hem. Misschien had hij wel vleugeltjes aan zijn poten (die hij in zijn zakken verborg).
Maar nee, ook dat niet, want hij haalde ze eruit toen hij het laddertje besteeg en in de plant klom die voor ons hierboven net een stengel lijkt, maar voor de kleine diertjes net een hoge boom was.
Hij deed niet overdreven, zoals je van een kunstenaar mag verwachten, die voor de dodensprong nog even zijn poten poedert of vijfmaal een buiging maakt.
Of met zijn vingers kraakt.
Hij deed eerder overdreven bescheiden. Hij gooide gewoon alles, alles wat hij aanhad, uit (om er geen last van te hebben) en vloog weg.

Wij, hierboven, zien wel eens een kikker zitten piekeren of naar zijn binnenste luisteren om te kijken of hij de kunst van het vliegen kan begrijpen. En dan, als hij denkt dat het goed weer wordt, bestijgt hij een laddertje…..
Men weet niet of het een van hen ooit is gelukt weg te vliegen. We weten maar één ding: dat het weer opklaart als de kikkers de ladders bestijgen.
Verder weten we niets.

Janosch, uit: Dieren zijn ook mensen