Ik voel de lente pas ’s avonds, een laatste
Gast vertrekt en met haar het parfum van
Teveel en onzorgvuldig

In het zomers bloesje gespoten, even aarzelt
Zij aan de donkere kant van het huis waar mijn
Straat steeds stiller

Zegt dat het zondag is, dan struikelend bijna
Naar de lichtste plekken, de kat in de struiken
En het overschot aan

Buren en geluid, dat van iedereen vrij en bij
Elkaar en zingen met de muziek mee en ik
Dan zomaar

Verdwijnend, de bovenste kamer, het trapgat
Alsnog het blote jurkje uitkiezend voor later
Als het feest ten einde is