Vanonder het dekbed vandaan vliegen
Zijn meeuwen, wit, wolken

Verdreven door lange regen, ik kampeer
Aan de rand van

Zijn lijf, daar alleen zijn tentstok, wat
Keukengerei, beide

Zijden onbemand, vogels die nog vasthouden
Kwetterend kabaal

Dan leg ik het zwijgen op, scharrel wat
Vrienden bij elkaar, verhuis

Tenslotte naar de lichtste plek, dan tegelijk
Het doek vierend