In alle verlichte ramen blikkert het opgehangen scherm
en de hele dag door. Vanuit dezelfde hoekopstelling het
nieuwe grijs waarop men languit

ontspant. In de nog kale tuinen dezelfde keurigheid en
slechts de kat van de buren die verboden op de wachtende
auto springt. De enige proeve

het achteruit binnen rijden van de eigen poort, dezelfde
gaten in een kleurloos gebied waarbij men tellen moet
of men de juiste heeft. Het geluid van

een zaag soms nog op een vroege ochtend, een laatkomer
die verhuist, een wandelaar met hond die een gesprek
begint met iemand die op vroeger lijkt.

Ik kom hier niet vandaan. Ik ben geboren tussen het gras
en de beesten, het water en de open lucht. Uit mijn toren
schittert de werklamp, de schaduw van

mijn nadenkend lijf dat rondjes loopt om tafel en uit uw
holen het voedsel steelt dat achtergebleven op de borden
zal liggen. Ik eet met mijn handen.

Vanuit dat ene raam, zegt u, dansen er vlekken, stapelen
zich woorden, weerkaatsen er morse tekens en vermoeden
wij een tijgerachtig iets dat naar ons loert.