“Om de een of andere reden lijkt het op zo’n warme, zonnige zomernamiddag altijd alsof je nog heel jong bent, en of je in afwachting van het gebeier van de kerkklokken die je naar de middagdienst noden, rustig thuis Zo’n vreemde jongen van W.G. van de Hulst zit te lezen. De tijd is stilgezet, het eeuwige leven is begonnen, je zult nooit doodgaan. En terwijl die zoete, warme herinnering aan gloeiende zomerzondagen uit de vijftiger jaren zich door je hele lichaam verspreidt, komt er in het kielzog daarvan een schrijnend verdriet opzetten. Binnenkort is het zover. Er zullen nog miljoenen zomerdagen komen, maar jij zult er niet één meer van meemaken.”

Maarten ’t Hart, uit: Een deerne in lokkend postuur