We zouden bij elkaar komen. Er zou
sprake zijn van gewenning. Daarna
onthechten wij elkaar

opnieuw. Het zou in een gedichtje komen,
dat proces, en de moeite waarmee. Hij
zou het niet lezen. Vanwege

dat gemis denk ik heel hard na, of ook
wel omdat hart en hoofd niets met elkaar
van doen hebben. Er zou al

gepakt moeten zijn, twee schone slips
en een extra shirt en dan nog wat te eten
zodat ik nu al met

mijn handen in het deeg moet staan en
de vormen moet invetten teneinde. Het
zijn traktaties die hij niet kent.

Dan zou ik weer vertrekken. Ik mors
altijd. Hij moppert daarover. Ik draag
mijn voorraad op mijn hart.